Maandelijks archief: april 2025

Alleen in een oogwenk. Commentaar voor Huwelijken: Johannes 20, 1-9

Evangelie van de dag

Een lezing uit het Heilige Evangelie volgens Johannes 20, 1-9

Op de eerste dag van de week kwam Maria Magdalena, vroeg in de morgen ‑ het was nog donker ‑ bij het graf en zag dat de steen van het graf was weggerold.
Zij liep snel naar Simon Petrus en naar de andere, de door Jezus beminde leerling, en zei tot hen: ‘Ze hebben de Heer uit het graf genomen en wij weten niet waar ze Hem hebben neergelegd.’
Daarop gingen Petrus en de andere leerling op weg naar het graf.
Ze liepen samen vlug voort, maar die andere leerling snelde Petrus vooruit en kwam het eerst bij het graf aan.
Vooroverbukkend zag hij de zwachtels liggen, maar hij ging niet naar binnen.
Simon Petrus die hem volgde, kwam ook bij het graf en trad wel binnen. Hij zag dat de zwachtels er lagen,
maar dat de zweetdoek die zijn hoofd had bedekt, niet bij de zwachtels lag, maar ergens afzonderlijk opgerold op een andere plaats.
Toen pas ging ook de andere leerling die het eerst bij het graf was aangekomen, naar binnen; hij zag en geloofde,
want zij hadden nog niet begrepen hetgeen er geschreven stond, dat Hij namelijk uit de doden moest opstaan.
Woord van de Heer.

Alleen in een oogwenk.

De kracht van God wilde zich niet manifesteren tegen zijn beulen, want zij waren de slachtoffers van het ware kwaad. Het grootste wapen van het kwaad is de dood, en daartegen laat de immense kracht van God zich gelden. Het was een kwestie van een ogenblik, een enkele verlossende daad, en de dood is voor eeuwig overwonnen. Alleen in een oogwenk is de duivel verslagen, alleen in een oogwenk verandert onze wanhoop in hoop, wordt duisternis licht, wordt dood getransformeerd in eeuwig leven. De mens heeft weer toegang tot de “boom des levens”. Daar manifesteert zich Gods kracht, die alle vernietigende kracht overwint waarmee de schepping, het hele universum, was getekend, gedoemd tot een dramatisch einde.
Maar alleen als we deel uitmaken van Hem, van Christus, zullen we met Hem opstaan in die ene verlossende daad. Een daad van enorme kracht, waarin de kracht van God wordt gemanifesteerd en waarin het hele universum is vervat.
Eindelijk zal de Echtgenoot helemaal één worden met Zijn Echtgenote. Hoofd en Lichaam zullen één worden. Alleluia! Alleluia! Alleluia! Alleluia!

Toegepast op het getrouwde leven:

Andrew: Cristina, het is het niet meer waard dat we met elkaar concurreren. Ook niet dat we ons tegen elkaar verdedigen. Op deze manier geven we het kwaad de macht die het verloren heeft. Ik stel voor om te leven als echtgenotes die weten dat ze gered zijn van het kwaad, om hier te leven in het Koninkrijk van God waarvan we slechts een kleine stap verwijderd zijn. Waarom op dat moment wachten als we al gered zijn?
Cristina: Nou, je hebt gelijk, Andrés. We verspillen onze tijd en maken ons eigen leven ellendig. We hebben de kracht van God aan onze kant en we hebben al gezien waartoe het in staat is. Dus ik ben aan de winnende kant met je mee.
Andrew: God is gewillig, dus het is aan ons. Hij heeft de dood al verslagen, Hallelujah!
Christina: Hallelujah!
Andrew: Zullen we het bezegelen met een kus?

Moeder,

Verheug je omdat we zullen doen wat Hij ons zegt te doen. Prijs de Heer die de dood heeft overwonnen. Glorie aan Hem voor eeuwig en altijd Hallelujah!

En juich! Commentaar voor Huwelijken: Lucas 24, 1-12

Evangelie van de Paaswake

Lezing uit het Evangelie volgens Lucas 24, 1-12

Op de eerste dag van de week gingen de vrouwen zeer vroeg in de morgen naar het graf, 
met de welriekende kruiden die zij klaar gemaakt hadden.
Zij vonden de steen weggerold van het graf,
gingen binnen, maar vonden er het lichaam van de Heer Jezus niet.
Terwijl zij niet wisten wat daarvan te denken, stonden er plotseling twee mannen voor hen in een stralend wit kleed.
Toen zij van schrik bevangen het hoofd naar de grond bogen, vroegen de mannen haar: 
‘Wat zoekt ge de levende bij de doden?
Hij is niet hier, Hij is verrezen. Herinnert u, hoe Hij nog in Galilea tot u gezegd heeft:
De Mensen­zoon moet overgeleverd worden in zondige mensenhanden 
en aan het kruis geslagen, maar op de derde dag verrijzen.’
Zij herinnerden zich zijn woorden,
keerden van het graf terug en brachten dit alles over aan de elf en aan al de anderen.
Het waren Maria Magdalena, Johanna en Maria, de moeder van Jakobus; 
de andere vrouwen die met hen waren vertelden aan de apostelen hetzelfde.
Maar dat verhaal leek hun beuzelpraat en zij geloofden het niet.
Toch liep Petrus ijlings naar het graf, bukte zich voorover, maar zag alleen de zwachtels.
Daarop ging hij terug, verbaasd nadenkend over hetgeen er gebeurd was.
Woord van de Heer.
En juich!

Wat wordt de vastentijd lang. Het lijkt alsof de tijd van Pasen nooit zal komen. Maar het uur van verlossing is gekomen! De engelen brengen ons het nieuws, dezelfde engelen die het nieuws brachten aan de herders in Bethlehem. Dezelfde engelen die het aan Maria brachten bij de Aankondiging. En nu zeggen ze tegen ons: “Waarom zoek je de levende tussen de doden? Hij is hier niet. Hij is opgestaan.”
Met deze woorden is onze Hoop tot ons gekomen. Leven, genade, de sacramenten, Maria als Moeder… Betekent deze Verrijzenis zoveel, zoveel voor jou en voor mij?
Ik word me bewust en die vreugdekreet komt in me op: U bent opgestaan, Heer! Eindelijk kan ik weer roepen: Alleluia! En nog een Alleluia! En nog een, met achter elk van de voordelen die de opstanding van de Heer ons brengt.

Toegepast op het getrouwde leven:

Lucas: Gisteren was ik een beetje downhearted, het leek me alsof niets nut had, dat elke inspanning nutteloos is.
Myriam: En dat, wat is er gisteren gebeurd?
Lucas: Niets, dat ik terugviel in dezelfde dingen en mijn leven beschouwde als een soort onvermijdelijke routine, en daardoor viel ik uit elkaar.
Myriam: Dat gebeurt soms, en wat bracht je uit de duisternis?
Lucas: De opstanding van de Heer overdenken. Ik begon in gebed alles te bekijken wat ik van Hem heb ontvangen, te beginnen met vergeving en leven, gevolgd door de Heilige Geest, omdat ik een kind van God ben geworden, vanwege de hoop met jou in ons Sacrament van het Huwelijk, de hoop voor onze kinderen… Ik weet het niet. Zo’n overweldigende eindeloze lijst van zegeningen en beloften, dat ik me over alle onzin heen zette en God uiteindelijk met heel mijn hart prees.
Myriam: Wat mooi. Ik vond het prachtig. Je hebt me ontroerd. Bedankt dat je me bewust hebt gemaakt van het geschenk van verlossing.

Moeder,

We danken God speciaal voor u. Waar zouden we heen gaan zonder u? Dank U Heer dat U ons Maria als onze Moeder hebt gegeven.

Ontzagwekkend. Commentaar voor huwelijken: Johannes 18, 1-19, 42.

Naar wie ben je op zoek? Jezus, de Nazarener
Passie van onze Heer Jezus Christus volgens Johannes 18, 1-19, 42.

In die tijd ging Jezus met zijn leerlingen naar buiten, naar de overkant van de beek Kedron. Daar was een boomgaard die Hij met zijn leerlingen binnenging.
Maar ook Judas die Hem zou overleveren, kende deze plaats, omdat Jezus er dikwijls met zijn leerlingen was samengekomen.
Zo kwam Judas daar­heen met de afdeling soldaten en met dienaars van de hogepries­ters en Farizeeën, voorzien van lantaarns, fakkels en wapens.
Jezus, die alles wist wat over Hem ging komen, trad naar voren en zei tot hen: ‘Wie zoekt gij?’
Zij antwoordden Hem: ‘Jezus, de Nazoreeer.’ Jezus zei hun: ‘Dat ben Ik.’ Ook Judas, zijn verrader, bevond zich bij hen.
Nauwelijks had Jezus hun gezegd: ‘Dat ben Ik,’ of zij weken achteruit en vielen op de grond.
Nog eens vroeg Hij hun: ‘Wie zoekt gij?’ Zij zeiden: ‘Jezus de Nazoreeer.’
Jezus antwoordde: ‘Ik heb u gezegd, dat Ik het ben. Als gij Mij zoekt, laat deze mensen dan gaan.’
Vervuld moest worden, wat Hij gezegd had: ‘Niemand van hen, die Gij Mij gegeven hebt, liet Ik verloren gaan.’
Maar Simon Petrus had een zwaard bij zich. Hij trok het en verwondde daarmee de knecht van de hogepriester door hem het rechteroor af te slaan. De naam van die knecht was Malchus.
Jezus echter sprak tot Petrus: ‘Steek dat zwaard in de schede; zou Ik de beker die mijn Vader Mij gegeven heeft, niet drinken?’
De afdeling met de bevelhebber en de dienaars van de Joden grepen toen Jezus vast, boeiden Hem en
brachten Hem eerst naar Annas. Deze was namelijk de schoonvader van Kajafas, die in dat jaar hogepriester was,
dezelfde Kajafas, die aan de Joden de raad had gegeven: ‘Het is beter, dat er een mens sterft voor het volk.’
Simon Petrus en nog een andere leerling volgden Jezus. Die leerling nu was een bekende van de hogepriester en zo ging hij tegelijk met Jezus het paleis van de hogepriester binnen,
terwijl Petrus buiten de poort bleef staan. Die andere leerling, de bekende van de hogepriester, kwam naar buiten, sprak met de portierster en bracht Petrus naar binnen.
Het meisje dat aan de poort stond, vroeg Petrus: ‘Ben je ook niet een van de leerlingen van die man?’ Hij zei: ‘Wel­neen.’
Omdat het koud was, hadden de knechten en dienaars een houts­kool­vuur aangelegd en stonden zich te warmen. Ook Petrus stond bij hen en warmde zich.
De hogepriester ondervroeg Jezus over zijn leerlingen en zijn leer.
Jezus antwoordde hem: ‘Ik heb openlijk tot de wereld gesproken. Ik heb altijd onderricht gegeven 
in een synago­ge of in de tempel, waar alle Joden bijeenkomen, en er is niets wat Ik in het geheim heb gesproken.
Waarom ondervraagt gij Mij? Ondervraag de mensen die gehoord hebben wat Ik hun heb verkondigd. Die weten goed wat Ik heb gezegd.’
Op dit woord gaf een van de dienaars die naast Hem stond, Jezus een klap in het gezicht en voegde Hem toe: ‘Antwoordt Gij zo de hogepriester?’
Jezus antwoordde hem: ‘Indien Ik iets verkeerds gezegd hebt, verklaar dan wat er verkeerd in was, maar indien het goed was, waarom slaat gij Mij?’
Daarop zond Annas Hem geboeid naar de hogepriester Kajafas.
Simon Petrus stond zich te warmen toen iemand Hem vroeg: ‘Ben ook jij niet een van zijn leerlingen?’ Hij ontkende het en zei: ‘Welneen.’
Maar een van de knechten van de hogepriester, een bloedverwant van de man wie Petrus het oor had afgeslagen, zei: ‘Heb ik je niet in de boomgaard bij Hem gezien?’
Petrus ontkende het opnieuw en meteen begon er een haan te kraaien.
Toen brachten zij Jezus van het huis van Kajafas naar het pretorium. Het was vroeg in de morgen. 
Zelf gingen zij het pretorium niet binnen want ze moesten het paasmaal kunnen eten en mochten zich daarom niet verontrei­nigen.
Daarom kwam Pilatus naar buiten en vroeg hun: ‘Welke beschuldi­ging brengt gij tegen deze man in?’
Zij gaven hem ten antwoord: ‘Als dit geen misdadiger was, zouden wij Hem niet aan u hebben overgeleverd.’
Daarop zei Pilatus: ‘Neemt Hem dan zelf en vonnis Hem volgens uw Wet!’ De Joden antwoordden hem: ‘Wij missen het recht om iemand ter dood te brengen.’
Zo zou Jezus’ woord in vervulling gaan, waarmee Hij had aangeduid welke dood Hij zou sterven.
Nu ging Pilatus het pretorium weer binnen, riep Jezus bij zich en zei tot Hem: ‘Zijt Gij de koning der Joden?’
Jezus antwoordde hem: ‘Zegt gij dit uit uzelf, of hebben anderen u over Mij gesproken?’
Pilatus gaf ten antwoord: ‘Ben ik soms een Jood? Uw eigen volk 
en de hogepriesters hebben U aan mij overgeleverd. Wat hebt Gij gedaan?’
Jezus ant­woordde: ‘Mijn koningschap is niet van deze wereld. Zou mijn koningschap 
van deze wereld zijn, dan zouden mijn dienaars er wel voor gestreden hebben, 
dat Ik niet aan de Joden werd uitgeleverd. Mijn koning­schap is evenwel niet van hier.’
Pilatus hernam: ‘Gij zijt dus toch koning?’ Jezus antwoordde: ‘Ja, koning ben Ik. 
Hiertoe ben Ik geboren en hiertoe ben Ik in de wereld gekomen om getui­genis af te leggen 
van de waarheid. Alwie uit de waarheid is, luistert naar mijn stem.’
Pilatus zei tot Hem: ‘Wat is waarheid?’ Na die woorden ging hij weer naar buiten tot de Joden en zei: ‘Ik vind hoegenaamd geen schuld in Hem.
Maar er bestaat onder u de gewoonte dat ik met Pasen iemand vrijlaat. Wilt gij dus dat ik u de koning der Joden vrijlaat?’
Toen begonnen ze opnieuw te schreeuwen: ‘Neen. Die niet, maar Barabbas!’ Barabbas was een rover.
Toen liet Pilatus Jezus geselen.
De soldaten vlochten een kroon van doorntakken, zetten Hem die op het hoofd en wierpen Hem een purperen mantel om.
Ze traden op Hem toe en zeiden: ‘Gegroet, koning der Joden!’ En zij sloegen Hem in het gezicht.
Pilatus ging weer naar buiten en zei tot hen: ‘Ziehier, ik breng Hem naar buiten om u te doen weten, dat ik volstrekt geen schuld in Hem vind.’
Jezus kwam dus naar buiten, terwijl Hij nog de doornenkroon en de purperen mantel droeg. Pilatus zei tot hen: ‘Ziehier de mens.’
Maar toen de hoge­priesters en hun dienaars Hem zagen, schreeuwden ze: ‘Kruisigen, kruisigen!’
Pilatus zei hun: ‘Neemt gij Hem dan en kruisigt Hem, want ik vind geen schuld in Hem.’
De Joden antwoordden hem: ‘Wij hebben een Wet en volgens die Wet moet Hij sterven, omdat Hij zich voor Gods Zoon heeft uitgegeven.’
Toen Pilatus dit hoorde, werd hij nog meer bevreesd.
Hij ging het pretorium weer binnen en sprak tot Jezus: ‘Waar zijt Gij vandaan?’ Jezus gaf hem echter geen antwoord.
Daarom zei Pilatus: ‘Ge spreekt niet tegen mij? Weet ge dan niet dat ik de macht heb om U vrij te spreken, maar ook de macht heb om U te kruisigen?’
Jezus antwoordde: ‘Ge zoudt volstrekt geen macht over Mij hebben, als u die niet van boven gegeven was. 
Daarom is de zonde van hem die Mij aan u heeft overgeleverd groter.’
Van dit ogenblik af wilde Pilatus ertoe overgaan Hem vrij te laten. Maar de Joden schreeuwden: 
‘Als ge die man vrijlaat, zijt ge geen vriend van de keizer. Wie zich voor koning uitgeeft, komt in verzet tegen de keizer.’
Toen Pilatus hen dat hoorde roepen, liet hij Jezus naar buiten brengen en ging op de rechterstoel zitten op de plaats die Litostrotos heet, in het Hebreeuws Gabbata.
Het was de voorberei­dingsdag voor Pasen, ongeveer het zesde uur. Hij zei tot de Joden: ‘Hier is uw koning.’
Maar zij schreeuwden: ‘Weg, weg met Hem! Kruisig Hem!’ Pilatus vroeg: ‘Zal ik dan uw koning kruisigen?’ 
De hogepriesters antwoordden: ‘Wij hebben geen andere koning dan de keizer!’
Toen leverde hij Hem aan hen uit om de kruisdood te ondergaan, en zij namen Hem over.
Zelf zijn kruis dragend trok Jezus de stad uit naar wat de Schedelplaats heet, in het Hebreeuws Golgota.
Daar sloegen zij Hem aan het kruis, en met Hem nog twee anderen, aan elke kant een en Jezus in het midden.
Pilatus had ook een opschrift laten maken en op het kruis doen aanbrengen. Het luidde: ‘Jezus, de Nazoreeer, de koning van de Joden.’
Vele Joden lazen dit opschrift, want de plaats waar Jezus gekruisigd werd, lag dicht bij de stad. Het stond er in het Hebreeuws, het Latijn en het Grieks.
De hogepriesters van de Joden nu zeiden tot Pilatus: ‘Ge moest er niet op zetten: ‘de koning van de Joden ‘, maar: ‘Hij heeft gezegd: Ik ben de koning van de Joden.’
Pilatus antwoordde: ‘Wat ik geschreven heb, heb ik geschreven.’
Toen de soldaten Jezus gekruisigd hadden, namen ze zijn kleren en deelden ze in vieren, voor iedere soldaat een deel. 
Ze namen ook de lijfrok, die echter zonder naad was, en aan een stuk geweven van bovenaf.
Daarom zeiden ze tot elkaar: ‘Laten we die niet scheuren, maar er om loten wie hem krijgt.’
Aldus moest de Schrift vervuld worden: Zij verdeelden mijn kleren onder elkaar en dobbelden om mijn gewaad. Terwijl de soldaten hiermee bezig waren,
stonden bij Jezus’ kruis zijn moeder, de zuster van zijn moeder, Maria de vrouw van Klopas en Maria Magdalena.
Toen Jezus zijn moeder zag en naast haar de leerling die Hij liefhad, zei Hij tot zijn moeder: ‘Vrouw, zie daar uw zoon.’
Vervolgens zei Hij tot de leerling: ‘Zie daar uw moeder.’ En van dat ogenblik af nam de leerling haar bij zich in huis.
Hierna, wetend dat nu alles was volbracht, zei Jezus, opdat de Schrift vervuld zou worden: ‘Ik heb dorst.’
Er stond daar een kruik vol zure wijn. Ze doopten er een spons in, staken die op een hysopstengel en brachten die aan zijn mond.
Toen Jezus van de zure wijn genomen had, zei Hij: ‘Het is volbracht.’ Daarop boog Hij het hoofd en gaf de geest.
Aangezien het voorberei­dingsdag was en de Joden niet wilden dat de lichamen op sabbat aan het kruis bleven 
‑ het was bovendien een grote sabbat ‑ vroegen zij aan Pilatus verlof de benen van de gekruisigden te breken en hen weg te nemen.
Daarom kwamen de soldaten en sloegen zowel bij de ene als bij de andere die met Jezus was gekruisigd, de benen stuk.
Toen zij echter bij Jezus kwamen en zagen dat Hij reeds dood was, sloegen zij Hem de benen niet stuk,
maar een van de soldaten doorstak zijn zijde met een lans; terstond kwam er bloed en water uit.
Die het gezien heeft getuigt hiervan; zijn getuige­nis is waar en hij weet, dat hij de waarheid zegt, opdat ook gij zoudt geloven.
Dit is gebeurd opdat de Schrift zou vervuld worden: Van zijn gebeente zal niets worden verbrijzeld,
terwijl nog een ander Schriftwoord zegt: Zij zullen opzien naar Hem die zij hebben doorstoken.
Daarna vroeg Jozef van Arimatea, die een leerling was van Jezus, maar in het geheim uit vrees voor de Joden, 
aan Pilatus het lichaam van Jezus te mogen wegnemen. Toen Pilatus dit had toegestaan, ging hij dus heen en nam het lichaam weg.
Nikodemus, die Hem vroeger ’s nachts bezocht had, kwam ook en bracht een mengsel van mirre en aloe mee, ongeveer honderd pond.
Zij namen het lichaam van Jezus en wikkelden het met de welriekende kruiden in zwachtels, zoals bij een joodse begrafenis gebruikelijk is.
Op de plaats waar Hij gekruisigd werd, lag een tuin en in die tuin een nieuw graf, waarin nog nooit iemand was neergelegd.
Vanwege de voorberei­dingsdag van de Joden en omdat het graf dichtbij was, legden zij Jezus daarin neer.
Woord van de Heer.

Ontzagwekkend.

Indrukwekkend en overweldigend is het gedetailleerde verslag van het lijdensverhaal van de Heer. Het was noodzakelijk voor ons om te weten in welke mate de Heer van ons hield. Er zijn zelfs scènes die Jezus Zelf aan Zijn discipelen zou vertellen, omdat zij niet aanwezig konden zijn.
Dit alles om ons Zijn liefde tot het uiterste te laten zien.

Toegepast op het getrouwde leven:

Lucia: Het is verbazingwekkend hoe de Heer van ons hield. Zou jij ook zo van mij kunnen houden?
Carlos: Ik weet het niet, maar ik zou het wel willen.
Lucia: Laten we het de Heer vragen.
Carlos: Ik vraag het u, Heer.

Moeder,

U hield ook zo van ons. Lof zij onze Verlosser.

Uniek getuigenis. Commentaar voor echtparen: Johannes 13, 1-15

Evangelie van de dag

Een lezing uit het Heilige Evangelie volgens Johannes 13, 1-15

Het paasfeest was op handen. Jezus, die wist dat zijn uur gekomen was om uit deze wereld over te gaan naar de Vader en die de zijnen in de wereld bemind had, gaf hun een bewijs van zijn liefde tot het uiterste toe.
Het avondmaal was begonnen. De duivel had reeds aan Judas Iskariot, de zoon van Simon, het plan ingegeven om Hem over te leveren.
In het bewustzijn dat de Vader Hem alles in handen had gegeven en dat Hij van God was uitgegaan en naar God terugkeerde,
stond hij van tafel op, legde zijn bovenkleren af, nam een linnen doek en omgordde zich daarmee.
Daarop goot Hij water in het wasbekken en begon de voeten van de leerlingen te wassen en ze met de doek waarmee Hij omgord was af te drogen.
Zo kwam Hij bij Simon Petrus, die echter tot Hem zei: ‘Heer wilt Gij mij de voeten wassen?’
Jezus gaf hem ten antwoord: ‘Wat Ik doe begrijpt ge nu nog niet, maar later zult gij het inzien.’
Toen zei Petrus tot Hem: ‘Nooit in der eeuwigheid zult Gij mij de voeten wassen!’ Jezus antwoordde hem: ‘Als gij u niet door Mij laat wassen, kunt gij mijn deelgenoot niet zijn.’
Daarop zei Simon Petrus tot Hem: ‘Heer, dan niet alleen mijn voeten, maar ook mijn handen en hoofd.’
Maar Jezus antwoordde: ‘Wie een bad heeft genomen, behoeft zich niet meer te wassen (tenzij de voeten), hij is immers helemaal rein. Ook gij zijt rein, ofschoon niet allen.’
Hij wist immers wie Hem zou overleve­ren. Daarom zei Hij: ‘Niet allen zijt gij rein.’
Toen Hij dan hun voeten had gewassen, zijn bovenkleren had aangetrokken en weer aan tafel was gegaan, sprak Hij tot hen: ‘Begrijpt gij wat Ik u gedaan heb?
Gij spreekt Mij aan als Leraar en Heer, en dat doet gij terecht, want dat ben Ik.
Maar als Ik, de Heer en Leraar, uw voeten heb gewassen, dan behoort ook gij elkaar de voeten te wassen.
Ik heb u een voorbeeld gegeven, opdat gij zoudt doen zoals Ik u gedaan heb.
Woord van de Heer.

Uniek getuigenis.

Christus nodigt ons uit tot wederzijdse onderwerping, om slaven van elkaar te worden zoals Hij onze slaaf werd. Het moet opgemerkt worden dat onder degenen die Jezus de voeten waste ook Judas was….. Hij waste ook zijn voeten. Deze onderwerping moet heel belangrijk zijn wanneer voor Johannes de voetwassing de eucharistie voorstelt.
Het is de enige manier om een christelijke getuige te zijn voor de rest van de echtparen.

Toegepast op het getrouwde leven:

Teresa: Vergeef me, vanmorgen heb ik slecht tegen je gesproken, en jij, jij bent altijd lief voor me geweest. Ik zag dat hoe groter ik werd, hoe kleiner jij werd.
Paco: Teresa, ik heb de Heilige Geest om hulp gevraagd en Hij heeft me geholpen. Ik wilde vooral van je houden, hoe kon ik dat niet?
Teresa: Ja, maar ik vind het vreselijk dat ik zo met jou omgegaan ben.
Paco: Laat jezelf beminnen, mijn lieveling. Dat is waar onze relatie om draait: elkaar dienen. Kijk naar wat Jezus zegt in het evangelie van vandaag. Als je jezelf niet laat dienen, heb je geen deel aan mij. Er is geen relatie. Soms heb jij mij nodig en soms moet ik erkennen dat ik jou nodig heb, zodat er een relatie ontstaat. En in elke wederzijdse overgave en acceptatie wordt Christus aanwezig door ons Sacrament en doet onze liefde groeien, waardoor ze verandert in echtelijke liefde. Is dat niet iets?
Teresa: Ik kijk ernaar uit je de volgende keer te verwelkomen.

Moeder,

We willen de Heer volgen op dit pad van dienstbaarheid. Heer, u bent onze meester en u omgordt uzelf en wordt onze slaaf. Heer, ik wil buigen voor mijn echtgenoot en zijn voeten wassen. U hebt hem in mijn handen gelegd en u hebt mij in zijn handen gelegd.

Minder dan niets. Commentaar voor echtparen: Matteüs 26, 14-25

Evangelie van de dag

Een lezing uit het Heilig Evangelie volgens Matteüs 26, 14-25

In die tijd ging een van de twaalf, Judas Iskariot geheten, naar de hoge­priester
en zei: ‘Wat wilt ge mij geven als ik Hem u in handen speel?’ Zij betaalden hem dertig zilverlingen uit.
En van toen af zocht hij een gunstige gelegen­heid om Hem over te leveren.
Op de eerste dag van het ongedesemde brood kwamen de leerlin­gen Jezus vragen: ‘Waar wilt Gij dat wij het paasmaal voor U gereed maken?’
Hij antwoordde: ‘Gaat naar de stad en zegt aan die en die: De Meester laat weten: Mijn uur is nabij; bij u wil Ik met mijn leerlingen het paasmaal hou­den.’
De leerlingen deden zoals Jezus hun had opgedra­gen en maakten het paasmaal gereed.
Toen de avond gevallen was, lag Hij met de twaalf leerlingen aan.
Onder de maaltijd sprak Hij: ‘Voor­waar, Ik zeg u: een van u zal Mij overleveren.’
Smartelijk getroffen begon de een na de ander Hem te vragen: ‘Ik ben het toch niet, Heer?’
Hij antwoordde: ‘Die met Mij zijn hand in de schotel steekt, zal Mij overleveren.
Wel gaat de Mensenzoon heen, zoals van Hem geschreven staat, maar wee de mens door wie de Mensenzoon wordt overgeleverd! Het zou beter voor hem zijn als hij niet geboren was, die mens!’
Judas, zijn verrader, nam ook het woord en zei: ‘Ik ben het toch niet, Rabbi?’ Hij antwoordde hem: ‘Gij zegt het.’
 
Woord van de Heer.
 
 
Minder dan niets
 
Als mijn Schepper spijt zou hebben dat hij mij geschapen heeft, dan zou dat een slechte zaak zijn. Welke waardigheid zou er voor mij overblijven? Zou het beter voor me zijn om niets te zijn? Mijn God! Wat een zin.
Judas verraadt het verbond met Jezus. Hij verraadt ook Zijn liefde en Zijn vertrouwen.
Toen we trouwden, was er een verbond, was er een liefde die ons verenigde en was er een vertrouwen in elkaar, omdat we elkaar elke dag ons leven toevertrouwden. Er was ook dat verbond met Christus, we waren verenigd door Zijn liefde en Hij stelde Zijn vertrouwen in ons. De vraag die ik mezelf stel is: hoe vaak heb ik dat verbond verraden? Ik kan vanaf nu maar beter trouw zijn aan mijn liefde om niet op een dag uit de mond van mijn Heer te horen: “Het was beter voor je geweest als je nooit geboren was”.

Toegepast op het getrouwde leven:

Alberto: Wat mij waardigheid geeft, is het beeld van God te zijn. Om een Zoon van God te zijn. Als ik Hem verraad door het verbond te verbreken waarmee Hij mij met jou heeft verbonden, wat blijft er dan over van mijn waardigheid?
Lucia: Nou, ik begrijp dat als ons verbond een teken is van de Liefde van de Drie-eenheid en deel uitmaakt van de Liefde van Christus, ik begrijp dat door dit te verraden, we ons eigen wezen verraden.
Alberto: Het is waar dat het huwelijk iets heel groots en heel heiligs is, maar om dezelfde reden is het heel ernstig om het met voeten te treden.
Lucia: Alles wat ons rest is de houding van Petrus: Diep berouw, vragend om vergeving.

Moeder,

Mogen we trouw gehoor geven aan het verbond dat we hebben gesloten. Door Jezus Christus, onze Heer. Amen.